In januari 2023 heeft Hollandia archeologen eerst een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd op het perceel Raadhuisweg 10-11 direct ten zuiden van het Witte Kerkje, gevolgd door een archeologische opgraving van de gedeelten binnen dit perceel die door de bouwplannen verstoord zouden gaan worden.

Over de nabijheid van de kerk
De locatie, zo dicht bij de historisch oudste kerk van Noord-Holland (een van de moederkerken, gesticht door de missionaris Willibrordus rond 720), was het van te voren al duidelijk dat het terrein een grote archeologische waarde kon hebben. De archeologisch intacte sporen lagen tamelijk die op gemiddeld meer dan een meter onder straatniveau. Over dit intacte sporengedeelte lag een meter dik pakket met relatief veel puin waaronder bakstenen, kloostermoppen en leisteen. Mogelijk heeft dit puin te maken met de sloop van de kerk in 1573. De kerk van Heiloo was in 1573 een van de vele gebouwen die gesneuveld is na het ontzet van Alkmaar. Hoewel veel gebouwen zoals de Abdij van Egmond door de geuzen zijn gesloopt om enerzijds Alkmaar te versterken en anderzijds de vijand geen verschansingen te verschaffen, zijn er veel verwoestingen verricht door het terugtrekkende Spaanse leger na het ontzet van Alkmaar (8 oktober 1573). Egmond-Binnen is grotendeels platgebrand, maar ook de kerk van Heiloo en Limmen zijn toen grotendeels verwoest. Met name van 18e eeuwse prenten kennen we in Noord-Holland vele ruïnekerken. De kerkgeschiedenis en de verschillende bouwfasen van de kerk zijn hier relevant omdat er een aantal sporen zoals afvalkuilen en waterputten door bouwafval dat daarin gevonden is aan een bouwfase van de kerk zijn te koppelen. De tufstenen zijn in het begin van de 12e eeuw zijn gebouwd, terwijl het lange Gothische (bakstenen) koor dat we in ruïneuze staat kennen van de latere prenten, aangebouwd is in de 15e eeuw.

Opgravingsresultaten
Tijdens de opgraving zijn meer dan honderd sporen gedocumenteerd (afbeelding 1). Deze tekenden zich af in het schone onverstoorde duinzand waar Heiloo zijn bestaan aan te danken heeft. Het betreft sporen van houten palen, greppels, kuilen en waterputten. Tijdens het proefsleuvenonderzoek was al duidelijk geworden dat er sporen uit de 13e-14e eeuw aanwezig waren. Tijdens de opgraving kon al snel worden vastgesteld dat er ook veel 11e-12e eeuws aardewerk aanwezig was en zelfs fragmenten van 8e-9e eeuws dus vroegmiddeleeuws aardewerk. Dat betekent dat er al tijdens de oudste fase (na 720) al vlak bij de kerk werd gewoond. Tijdens eerder onderzoek zoals in 1965 bij het Witte kerkje zelf werden ook al scherven gevonden uit deze periode en ook tijdens het onderzoek in 1988 voor de bouw van het nieuwe gemeentehuis (Raadhuisplein 1) op nog geen 50 meter van deze locatie. Hierdoor kan een eerste conclusie getrokken worden namelijk dat rondom de vroegste nog houten kerk vanaf 750 (dat is de begindatering van het aardewerk) meerdere boerderijen gestaan zullen hebben. Wat we dus nog niet weten is of de kerk die door Willibrordus (in naam) is gesticht in een al bestaande nederzetting of op een voor de inheemse bevolking van die tijd (vroege 8e eeuw) heilige plek, bijvoorbeeld een heilig bos of bij een heilige eik is gebouwd. Hierover is in het verleden door vele historici druk gespeculeerd in verband met de naam van Heiloo, in de betekenis van Heilig bos. We weten nu vrijwel zeker dat toen de eerste kerk er eenmaal stond er omheen boerderijen stonden.

Over de 8e-9e eeuwse bewoning
Er zijn niet veel vondsten gedaan uit de 8e-9e eeuw, maar wel enkele tientallen scherven uit deze periode. Het betreft weliswaar kleine maar goed herkenbare aardewerkfragmenten. Het zijn scherven van potten die uit het Rijnland rondom Keulen via Dorestad (bij Wijk bij Duurstede), de belangrijkste handelsplaats in deze periode, over de rivieren naar nederzettingen in het kustgebied werden gebracht. Aangezien de potten op grote schaal werden geproduceerd in professionele pottenbakkerscentra is de vormvariatie beperkt. Van een kleine scherf kun je al snel zeggen van wat voor soort pot deze afkomstig was. Het aardewerk uit die tijd was een gestandariseerd massaproduct. Zo zijn er bij de opgraving fragmenten gevonden van een hoge met radstempel versierde tuitpot (afbeelding 2), van een kan dus en meerdere fragmenten van kleine nagenoeg ronde bolle potten, die we dan ook bolpotten noemen. Het terrein is ook voortdurend afgezocht met een metaaldetector. Zo zijn er onder andere gespen, munten (vooral 18e eeuwse duiten) en een ijzeren pijlpunt gevonden vermoedelijk uit de late middeleeuwen. Eén metalen object kan met vrij grote zekerheid in de vroege middeleeuwen worden gedateerd. Het betreft een bronzen prik- of hielspoor. Deze werd aan een beugel geklonken die om de laars van de ruiter moet hebben gezeten.

Over de late middeleeuwen (12e-14e eeuw)
De meeste sporen dateren waarschijnlijk in de late middeleeuwen, in dit geval met zekerheid de 12e tot en met 14e eeuw. Er zijn veel vondsten verzameld en alle sporen zijn gedocumenteerd. Vondsten zijn systematisch zoveel mogelijk per spoor verzameld zodat we na de opgraving de waarschijnlijke ouderdom van deze sporen kunnen vaststellen. Hierdoor is het best mogelijk dat er ook sporen uit de tussenliggende periode, de 10e-11e eeuw, aanwezig zijn. Deze periode is met behulp van aardewerkfragmenten, dat onze belangrijkste basis is voor de dateringen, moeilijker te onderscheiden omdat er weinig specifieke aardewerkgroepen bestaan die kenmerkend zijn voor alleen deze periode.
Veel aardewerksoorten hebben een ruime datering die bijvoorbeeld 10e tot en met 12e eeuw beslaat. Hierdoor kunnen we zo’n groep alleen met enige zekerheid dateren vanaf de 12e eeuw, maar het zou ook vanaf de 10e of 11e eeuw kunnen dateren. De vele paalkuilen en gebogen greppels wijzen op intensieve bewoning in de late middeleeuwen. Door sporen zoals paalkuilen en greppels te combineren zijn er mogelijk structuren van gebouwen (met ingegraven palen, waarvan wij de kuilen hebben teruggevonden) te reconstrueren. Deze kunnen we weer vergelijken met gebouwstructuren (of plattegronden) van andere opgravingen in de buurt zoals bij de Lagelaan of Westerweg/pastoor van Muijenweg (onderzocht in respectievelijk 2019/2021 en 2009). Een belangrijke bron vormen de drie laatmiddeleeuwse waterputten.

Drie middeleeuwse waterputten
Op zo’n 15 meter van de straatkant werden drie waterputten aangetroffen. Deze herkennen we door de in elkaar liggende cirkelvorm in het vlak en in dit geval ook met een kleiband, afkomstig van kleiplaggen die de wand van de waterput hebben gevormd. Het betrof twee putten die door elkaar heen zijn gegraven, dat wil zeggen dat de ene put niet meer in gebruik was en dat men tijdens het graven van de nieuwe put een deel van de oude put heeft weggegraven. In het vlak zie je dan een cirkel door een cirkel. De jongste waterput had een wand van kleiplaggen met onderin nog het restant van een houten ton. Onderin de houten, op de toenmalige bodem van de put lag een grote randfragment van een 14e eeuwse kan. Daarboven waren, vermoedelijk toen de put al niet meer in gebruik was, allemaal grote bakstenen in de put gegooid. Mogelijk hebben ze vlak daarvoor ook een dier begraven, vermoedelijk een kleine hond of kat. Daarna donderden ze de stenen in de put. Ook dit zien we wel vaker. Dat men bewust de put of het water er uit onbruikbaar maakt door een beest in te begraven. De baksten zijn oud en grotendeels gebroken, maar de breedte van 11 cm en hoogte van 5,5 cm geeft aan dat de lengte zeer waarschijnlijk 22 cm was. Deze steenmaat, zo weten we uit tal contexten in Alkmaar, is vooral 15e-16e eeuws. Nu weten we dat het Gothische schip van de kerk in de 15e eeuw is aangebouwd. Een vergelijking van steenmaten is gemakkelijk te maken. Deze waterput is vermoedelijk tot het einde van de 14 eeuw in gebruik geweest. We weten zonder meer dat de andere die door deze doorgraven is, ouder is, dus mogelijk laat 13e of vroeg 14e eeuws.
Een derde waterput ligt vlak bij, maar had geen directe oversnijding met de andere waterputten. Het betrof een plaggenput, waarvan echter de kern vol gestort was met blokken tufsteen. Deze waterput kan op grond van een enkele scherf, maar vooral de blokken tufsteen en door een relatie te leggen met de periode toen de tufstenen kerk werd gebouwd, gedateerd worden in de 12e eeuw.

Jongere sporen en oudere sporen
Door het sporenvlak lopen ook paalkuilen uit een veel latere periode, vermoedelijk de 18e eeuw. Mogelijk betreft het palen van een hek dat een begrenzing vormde tussen de afzonderlijke kavels.
Meer dan een meter onder het archeologische vlak was nog een dikke waarschijnlijk prehistorische akkerlaag aanwezig. Hierin bleek veel houtskool aanwezig wat wijst op bemesting waarbij naast de opgenomen mest ook op het erf liggende vondsten en brokjes houtskool aanwezig kunnen zijn. De aanwezigheid van deze oude akkerlaag was bekend, maar de ouderdom is onbekend. Een radiokoolstofdatering van het houtskool kan hier uitsluitsel over geven. Een datering in de bronstijd die verder zuidelijk op veel plekken maar vooral in Zuiderloo is aangetroffen, is waarschijnlijk.