Langs de Heereweg net voorbij Egmond-Binnen tussen landgoed Waterrijk en klooster Lioba, heeft in opdracht van de PWN een archeologisch proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden in een bijna vier hectare groot perceel waar grotendeels al nieuwe natuur is aangelegd. Er moest worden vastgesteld of er dicht aan het oppervlak bedreigde zones met archeologische sporen lagen. In het gebied is de oorspronkelijke (en stikstofrijke) bovengrond (bouwvoor) voor een groot deel verwijderd. Deze grond is vervolgens gebruikt voor het vormen van een nieuw duin aan de westzijde van het gebied. Door deze graafwerkzaamheden was er al veel gevonden, uiteenlopend van een 10de-eeuwse schijffibula, tot penningen van de Hollandse graaf, gespen en een tapkraan uit de Nieuwe Tijd.
Achterin het terrein lag in het westelijk deel al een houten tonputje bloot. Het was voorafgaand aan het onderzoek dan ook duidelijk dat er archeologische sporen gelegen moeten hebben, maar de vraag was vooral wat hiervan nog over was na het afplaggen, en of eventuele sporen dreigden te verdwijnen doordat de beschermende bouwvoor verdwenen was. Een oude, intacte bouwvoor werd alleen nog in het meest westelijke deel aangetroffen; hier werden dan ook veel archeologische resten gevonden. Over het gehele terrein werden 375 sporen vastgelegd, waaronder veel paalkuilen, greppels, kuilen en vijf tonputten. Van de tonputten zijn er inmiddels twee dendrochronologisch gedateerd. De duigen zijn gemaakt van naaldhout dat groeide in de omgeving van Hannover. De tonnen dateren respectievelijk van na 1333 en 1347. Vermoedelijk zijn de andere tonputten ook 14de-eeuws. De dichtheid aan sporen in de westhoek toont nog eens aan hoe intensief dit duingebied door de mens is gebruikt.
Dat het duingebied in de prehistorie, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen intensief bewoond is geweest, weten we van de spaarzame onderzoeken die in het hart van het duingebied hebben plaatsgevonden. Op iedere plek – hoe klein ook – waar archeologen onder het jonge duinzand konden kijken (dit is het duinzand dat het oude duinlandschap bedekte sinds de 10de-12de eeuw), vonden zij sporen van akkers of nederzettingen. Dit was ook al het geval bij de vele ‘kijkgaten’ in de duinen bij Castricum, toen op tal van locaties oude infrastructuur van de PWN uit de duinen werd verwijderd. Maar het was ook zeker het geval bij het onderzoek van Groot Olmen in het Nationaal park Zuid-Kennemerland, waar op het afgeplagde terrein van 11 hectare tientallen vindplaatsen uit de Vroege Middeleeuwen (450-900 na Chr.) tevoorschijn kwamen. Als bij Waterrijk nu ook weer iets duidelijk is geworden, dan is het dat onder het duingebied een bijzonder rijk archeologisch bodemarchief ligt. Op een dieper niveau kon door boringen vastgesteld worden dat er ook oudere akkers (of cultuurlagen) aanwezig zijn op Waterrijk, maar dat deze door de hoge grondwaterstand voldoende beschermd worden. De hoger liggende sporen en lagen kunnen beschouwd worden als de vroegste op jong duinzand.Zoals gebruikelijk, kwamen de meest interessante sporen tevoorschijn toen we dachten dat we bijna klaar waren.
Uiteindelijk werd er een groot archeologisch vlak aangelegd met als doel een aangesneden structuur bestaande uit twee rijen paalkuilen compleet vrij te leggen. Aan deze structuur van 3,5 m breed kwam echter geen einde. Aan de zuidzijde liep deze het plangebied uit, onder het hek door, richting Waterrijk, aan de noordzijde verdween deze onder het nieuw gecreëerde duin. Uiteindelijk begon het ook bij de archeologen te dagen dat het hier geen gewone plattegrond van bijvoorbeeld een schuur of boerderij betrof, maar iets heel anders en bijzonders. En ondertussen lagen er twee lange structuren vrij en tal van andere sporen. Om vast te stellen hoe groot de lange structuur was, werd aan de noordzijde precies in het verlengde daarvan een smalle werkput aangelegd. En inderdaad ook hier lagen in het verlengde van de lange structuur in de zuidwesthoek vergelijkbare rijen met paalkuilen. Dat zou betekenen dat de structuur minimaal 150 m lang was. Daarop werd besloten de tussenliggende sporen die goed beschermd lagen onder het duin en de oude bouwvoor te laten liggen en niet de gehele structuur op te graven. Drone-opnames vanuit de lucht lieten nog iets opmerkelijks zien, namelijk dat het zand binnen de paalkuilen van de lange structuur veel schoner was dan in de zone erbuiten, althans zonder roestvlekken. Dit geeft aan dat het geheel overkapt is geweest.
Er wordt momenteel druk nagedacht over de functie van beide lange structuren. Een ding is in ieder geval duidelijk; hoewel de meeste vondsten en sporen zijn te dateren in de Late Middeleeuwen zijn beide lange structuren jonger en vermoedelijk te dateren in de 16de-17de eeuw. Dit verklaart ook de grote hoeveelheid 16de- en 17de-eeuwse vondsten die verspreid over het terrein zijn gevonden. De meest aannemelijke verklaring voor de langste structuur op dit moment is dat het een touwbaan is geweest. Historische voorbeelden zijn natuurlijk bekend, maar er is zelden een touwbaan opgegraven buiten een stedelijke context. Vooralsnog is er niets gevonden op oude kaarten of te achterhalen via veldnamen. Van Egmond-Binnen is bekend dat het in de 17de eeuw aanzienlijk kleiner was dan Egmond aan Zee, dat toen een groot en welvarend vissersdorp was. Voor de visserij waren netten nodig en dus veel touw. Aangezien de abdij van Egmond na de 80-jarige oorlog een ruïne was geworden, was er ook een belangrijke werkgever verdwenen. In een nabijgelegen opgraving zijn zogenaamde rootkuilen gevonden, met daarin vooral resten vlas en hennep. Het lijkt erop dat de inwoners van Egmond-Binnen zich hadden toegelegd op industriële activiteiten als textielnijverheid en de productie van touw. De minstens 150 m lange touwbaan wijst op een tamelijk professionele productiewijze. In dit soort touwbanen werd een wagentje getrokken dat het touw op spanning hield, zodat verschillende dunnere touwen getwijnd of in elkaar gevlochten konden worden om een stevig dik touw te maken. Voor een dergelijke industrieel complex was schoon duinwater een vereiste.